In het licht van de ernstige problemen waarmee men vandaag te kampen heeft met betrekking tot waterbeheer, sijpelt het bij steeds meer mensen door, zij het traag, dat oplossingen gezocht moeten worden die aan de bron van de problemen moeten gezocht worden. Sommige van de « nieuwe paradigmata » die wij hier als grote basisprincipes naar voor brengen, worden dan ook af en toe door enkelingen als dusdanig in het daglicht gesteld.
Eerste publikatie van de tekst van deze pagina op www.eautarcie.com :
maart 2008
Dit hoofdstuk is aangepast en vertaald uit het Frans door Jos Debouvere. De Nederlandse versie werd voor het eerst op deze pagina gepubliceerd www.eautarcie.org: 2011-01-06
Bijgewerkt: 2017-01-18
De kernidee van de nieuwe sanitaire techniek
In de allereerste plaats moet men permanent voor ogen houden dat het beheer van water en dat van dierlijke en plantaardige biomassa zeer nauw met mekaar verbonden zijn. Dit geheel speelt ook een belangrijke rol bij de klimatologische en energieproblemen in de wereld.
Eender welke voorgestelde techniek moet rekening houden met de grote natuurlijke cycli van water, van koolstof, van stikstof, van fosfor en van andere elementen. Met deze nauwe verwevenheid in het achterhoofd is het niet verstandig beslissingen te nemen over de sanitaire voorzieningen in steden zonder rekening te houden met alle implicaties die ze meebrengen voor het beheer van organische (rest)stoffen. Deze globale visie vergt enerzijds kennis die deze van de meeste specialisten overstijgt, maar ook een manier van werken waarvoor ze geen vorming gekregen hebben.
Anders geformuleerd: er bestaat een zeer nauwe onderlinge afhankelijkheidsrelatie tussen het beheer van gebruikt water en de wereldwijde voedselproductie. Het is gemakkelijk aantoonbaar dat het alles-in-het-riool-systeem aan de basis ligt van al onze wereldwijde waterproblemen. Dit pad verlaten is de conditio sine qua non om de weg naar een duurzame combinatie van sanitair beheer en voedselproductie te kunnen inslaan. Er is geen andere weg.
Het beperkte gezichtsveld van specialisten
Door het gebrek aan kennis in domeinen die buiten hun eigen specialiteit liggen, kunnen deskundigen fouten maken, die soms vrij ernstig zijn. We nemen volgende drie voorbeelden ter illustratie :
Men zou de lijst met (soms ernstig) foute beslissingen die enkel te wijten zijn aan een beperkte visie, nog flink langer kunnen maken, ook al zijn ze dan genomen met de beste bedoelingen. Het is echter jammer dat men inzake milieuaangelegenheden enkel naar die « specialisten » luistert. Het prestige van een technicus of een wetenschapper wordt afgemeten aan het aantal publikaties dat hij aflevert over een heel beperkt kennisdomein. De « generalisten » onder de wetenschappers worden niet gehoord. Vaak worden ze zelfs geminacht door hun gelijken.
Het toepassingsveld van de sanitaire techniek verruimen
Met betrekking tot ecosanitair beheer dringt een verduidelijking zich op. Gezien de samenhang moet de watervoorziening van de bevolking ook deel uitmaken van de ecosanitaire visie : geen duurzaam sanitair systeem zonder duurzaam beheer van het gebruikswater.
Men moet dus het basisconcept van het sanitair systeem herdenken om het daadwerkelijk « ecologisch » te maken. Er is jammer genoeg geen enkel woord dat zo vaak misbruikt wordt als dat laatste. De term wordt tegenwoordig voor van alles en nog wat gebruikt. Het is dus hoog tijd om de juiste betekenis van ecologisch sanitair beheer vast te leggen met behulp van een aantal grote principes en basiskeuzes.
In wat volgt gaan we de zes grote principes, ofwel de nieuwe paradigmata van de sanitaire techniek, van EAUTARCIE’s versie van ecologisch sanitair beheer – EAUTARCIE’s ECOSAN – formuleren. De vijf eerste hebben te maken met de behandeling van gebruikt water, het zesde heeft te maken met het beheer van gebruikswater.
Deze zes principes leggen de exacte criteria vast waarmee men de echt duurzame beheerstechnieken kan scheiden van zogenaamde « greenwashing »-technieken wier duurzaamheid niet meer is dan een uithangbord. Het inschrijven van de principes in de wetgeving zou voor een grote vereenvoudiging ervan zorgen: voor de behandeling van gebruikt water zou men op die manier automatisch elke techniek kunnen toelaten, zolang deze maar aan de eerste vijf principes beantwoordt. Dit is dan meteen de basis van de nieuwe sanitaire beheerskunde of -wetenschap.
Op te merken is ook dat de woorden « sanitair » en « sanering » de inhoud van deze wetenschap niet langer weerspiegelen, want het hoofddoel is niet langer sanering, ook al wordt die doelstelling evengoed gehaald. Daarnaast kan men beter ook het begrip « zuivering » vergeten ten voordele van de begrippen « beheer » en « benutting ». Laten we nu de zes principes eens van naderbij beschouwen.
Het eerste principe bepaalt het uitgangspunt dat steeds voor ogen gehouden moet worden op de weg naar een duurzaam waterbeheer en naar een duurzame landbouw. Als men aandachtig de tekst leest die het systeem van EAUTARCIE’s ECOSAN beschrijft, dan krijgt men een duidelijk beeld van de eigenschappen van grijs en zwart water, en ook welke vereenvoudigingen de selectieve behandeling ervan oplevert.
Het « alles-in-het-riool »-systeem is net zo absurd vanuit wetenschappelijk oogpunt als het « alles-in-de-vuilbak »-systeem. Zwart en grijs water zijn vanuit chemisch en biologisch oogpunt zodanig verschillend van mekaar dat selectieve behandeling zich vanzelf opdringt. Bovendien is de vuilvracht van zwart water geen afval dat men moet opruimen, maar een kostbare grondstof voor het bescherming van de biosfeer.
Selectieve vuilwaterstromen impliceren de ontdubbeling van het rioleringsnet in de steden. De keuze voor « gescheiden rioleringen » wordt nu reeds aanbevolen, maar met een ander doel. Hevige regenval zorgt er vaak voor dat zuiveringsstations de toevloed aan water niet aankunnen, waardoor vervuild water rechtstreeks in de rivieren spoelt, nog vóór het gezuiverd kon worden. Om dit te vermijden, stelt men vandaag voor om gescheiden riolen aan te leggen om regenwater af te leiden. In het systeem van EAUTARCIE’s ECOSAN dient de tweede riool enkel om het zwart water samen te brengen, afkomstig van uiterst zuinige spoeltoiletten. De bestaande riolen zouden vervolgens enkel het grijs water en het regenwater dat op verhardingen valt, afvoeren. De verdunning van het grijs water door het regenwater zou de benutting ervan eerder vergemakkelijken dan moeilijker maken.
Deze optie kan moeilijk realiseerbaar lijken in stedelijke gebieden. Nochtans had men met een beleid dat dit principe omarmt de ecosanitaire methode in steden kunnen toepassen tegen kosten die vergelijkbaar of zelfs lager [2] zijn dan de enorme uitgaven die goedgekeurd worden voor verzameling en zuivering. Het verschil is dat steden met behulp van de ecosanitaire technieken niet langer onze wateren zouden hebben vervuild, en dat ecosystemen zich zouden hebben hersteld, met daarbovenop ook nog eens grote energiebesparingen.
Het tweede principe definieert het sleutelelement voor de bescherming van de biosfeer: het stelt het verbod in om menselijke en dierlijke mest aan een aantal handelingen te onderwerpen, meer bepaald: zuiveren, verspreiden op het land, of laten insijpelen in de bodem.
Deskundigen hebben het moeilijk om te begrijpen waarom ook zuivering verboden moet worden. De oorsprong van het onbegrip ligt in het vijfde principe van het klassieke sanitair beheer dat vooropstelt dat het voor het behoud van de landbouwproductie volstaat, om nutriënten (N-P-K) aan de bodem toe te voegen. Als men landbouw tot deze simplistische visie verengt, dan is het niet verwonderlijk dat men het verschil niet ziet tussen de stikstof in een zuiveringsslib, in het digestaat na biomethanisatie, in rundergier of in een in optimale condities verkregen rijpe compost. Een gezond en biodivers bodemleven is de enige waarborg die we hebben voor een duurzame landbouw. Zoals we onder principe drie zullen zien, heeft de plaats van de elementen N-P-K in de moleculaire structuren die zorgen voor de vorming van humus veel meer belang dan de elementen op zich.
In steden moet het via een gescheiden rioleringsnet bijeengebrachte zwart water naar doordrenkings- en composteercentra worden geleid. Deze centra zullen de draaischijven van het biomassa-afvalbeheer worden. Daardoor worden ze ook de belangrijkste bron van stikstof- en fosfaathoudende organische bodemverbeteraars voor de landbouw.
Het geconcentreerde zwarte water afkomstig van stedelijke turbotoiletten, het effluent van industriële veehouderijen [3] en het organische deel van het stedelijke afval zullen dienen als bron van dierlijke stikstofhoudende biomassa.
Als bron van koolstofhoudende plantaardige biomassa heeft men de beschikking over het organische huishoudafval (bevochtigd papier, verpakkingskarton en alle papierafval dat niet in aanmerking komt om te worden gerecycleerd als papier), alle plantaardige resten die voortkomen uit het onderhoud van stedelijke groene ruimtes en uit het onderhoud van wegkanten (versnipperd snoeihout), versnipperde verpakkingsdozen en -stapelborden. Naargelang de behoefte kan men daar ook nog restproducten uit de zagerij (schors en zaagsel) en uit schrijnwerkerijen (houtkrullen) aan toevoegen.
Het derde principe keert de prioriteiten van de sanitaire beheerskunde om: in plaats van de klemtoon te leggen op de strijd tegen de gevaren van fecaliën, focust het op het herstel van de gezondheid van de biosfeer. De gezondheid van de mens volgt als het ware automatisch uit een gezonde biosfeer.
Meer bepaald kan het herstel van de symbiotische relaties tussen bodemfauna en planten een sneeuwbaleffect teweegbrengen dat een einde maakt aan onze problemen met water, met voedselproductie, met gezondheid, en het kan een gunstig en zelfs doorslaggevend effect hebben op de evolutie van de klimaatveranderingen.
Het vierde principe behelst de benutting van grijs water. Even ter herinnering: dit water heeft enkel milieu-impact als het met zwart water vermengd wordt en als dusdanig gezuiverd wordt. Van zodra men het selectief gaat verzamelen, stelt men vast dat het een kostbare hulpbron wordt voor de bevloeiing van teelten en voor de aanvulling van de grondwaterlagen. De insijpeling ervan in de bodem heeft geen enkele impact op de kwaliteit van het grondwater, op voorwaarde dat men een paar eenvoudige maatregelen in acht neemt.
Het vijfde principe verzekert een doeltreffende bescherming van aquatische ecosystemen. De huidige zuiveringscultuur heeft het probleem van de achteruitgang van dit uiterst gevoelige milieu niet kunnen oplossen. De residuen die in het gezuiverde water achterblijven, vormen een probleem dat het huidige sanitaire beheerssysteem niet opgelost krijgt. Detergenten, micropolluenten en geneesmiddelenresidu’s ontsnappen aan de zuiveringssystemen en veroorzaken schade aan het waterleven. Nitraten en fosfaten blijven ook na zuivering deels in het water aanwezig en veroorzaken er eutrofiëring in allerlei gradaties en ze leiden tot algengroei aan onze zeekusten. Geneesmiddelenresidu’s die de kwaliteit van het leidingwater in gevaar brengen worden door ultrafiltratie niet uit het water gehaald.
De meest voor de hand liggende oplossing is uiteraard dat men geen gebruikt water meer in waterlopen loost, ook niet na zuivering. Van zodra zwart water door vermenging met plantaardige resten wordt gecomposteerd zoals andere organische reststoffen, en grijs water wordt benut voor het bevloeien van teelten of voor het aanvullen van de grondwaterlagen door bodeminfiltratie, dan belandt er geen enkele vervuiling van huishoudelijke oorsprong meer in onze rivieren. Alle gebruikt water wordt op die manier benut, en het wordt dus een hulpbron in plaats van afval. Met de veralgemening van EAUTARCIE’s ECOSAN-systeem zullen de algen geleidelijk van onze zeekusten verdwijnen.
Het zesde principe is dus de aanpassing van de waterkwaliteit aan de toepassing.
In een wereld waar water van goede kwaliteit schaarser wordt, is het niet logisch dat men tegen hoge kosten drinkbaar gemaakt water wil toepassen voor alle huishoudelijke gebruik. Nochtans ligt de toepassing van deze heersende en door de wet opgelegde idee aan de basis van talrijke waterproblemen in de wereld. De norm voor « toegang tot drinkwater » is de keukenkraan geworden die water van drinkkwaliteit in elke woning binnenbrengt. Wil men deze visie in de huidige context verder verspreiden over alle bewoners van onze planeet, dan zijn investeringen nodig die de mogelijkheden van het merendeel van de landen overstijgen. Het koppig vasthouden aan deze voorbijgestreefde visie van hygiëne tegen elke prijs [1] berooft een groot deel van de mensheid van toegang tot kwaliteitsvol drinkwater.
Zelfs in landen waar deze optie wel financieel haalbaar is, blijft er de soms enorme impact op het leefmilieu (overexploitatie van de grondwaterlagen) en de negatieve impact op de gezondheid. Aangezien waterbronnen van goede kwaliteit schaars worden, wordt de productie van water dat aan de normen voldoet steeds duurder. Met de verhoging van de waterprijs kunnen de productiebedrijven uiteraard ook hun winsten verhogen ten nadele van het principe van gemakkelijke toegang tot water voor iedereen. Een zogenaamd sociaal beleid om deze uit de hand lopende prijsevolutie te compenseren, draagt simpelweg de (naar onze mening totaal nutteloze) kosten over op het geheel van de samenleving.
De eerste stap om uit deze patstelling te geraken is de introductie van het begrip « veilig nutswater » naast dat van « drinkbaar » water. De toevallige inname van een « veilig » gebruikswater [4] brengt de gezondheid geen schade toe, zonder daarom volgens de wet « drinkbaar » te zijn. Voor dergelijk water dat huishoudens voor niet-voedingsdoeleinden kunnen gebruiken, kan men de normen verlagen. Met de afnemende kwaliteit van de waterhulpbronnen zal de productie van veilig gebruikswater aanzienlijk goedkoper zijn dan die van drinkbaar water. In sommige streken, of steden, waar die afnemende kwaliteit al duidelijk wordt [5], is het verstandiger te verzaken aan de distributie van drinkbaar water ten voordele van die van veilig nutswater. Als gevolg daarvan heeft de betrokken bevolking voor zijn drinkwater de keuze tussen flessenwater en de gedecentraliseerde huishoudelijke productie van drinkwater. Iedereen heeft zo de keuze tussen behandeling (filtering) van veilig nutswater of drinkwaterproductie op basis van regenwater. Steunmechanismen kunnen in het leven geroepen worden voor de verwerving van filtermateriaal door de economisch zwakkeren.
De introductie van het begrip « veilig water » staat lijnrecht tegenover de gangbare hygiënistische visie die oplegt dat water van drinkbare kwaliteit moet gebruikt worden niet alleen voor water dat effectief gedronken wordt (minder dan 3% van het verbruik), maar ook voor persoonlijke hygiëne, voor de was en voor de vaat. De ervaringen van meer dan 750000 personen in België die al jaren niet-drinkbaar, maar wel « veilig » regenwater gebruiken voor deze niet-voedingstoepassingen, zijn het beste bewijs van de absurditeit van deze visie.
Het zesde principe heeft ook een wettelijk tintje. Het benadrukt dat het nodig is om « een identiek wettelijk statuut toe te kennen aan elke soort waterbron, met inbegrip van regenwater ». De toepassing ervan is alleen dan een stap vooruit voor de bevolking als er een bij wet georganiseerd en gecoördinneerd beheer van alle waterbronnen komt. In de praktijk komt dit neer op het toekennen van dezelfde juridische en reglementaire faciliteiten aan het gebruik van alle beschikbare bronnen van water. Anders gezegd: het monopolie op en de heerschappij van private watermaatschappijen (vaak vermomd als maatschappijen van « openbaar nut ») over de bronnen en de verkoop van drinkwater moet worden opgegeven.
Op dit ogenblik is deze gelijke behandeling onbestaande. De distributie en de verkoop van drinkbaar water is het monopolie en het « gesloten jachtterrein » van enkele openbare en private maatschappijen. In sommige landen zoals Frankrijk heeft dat zelfs geleid tot een wetgeving die het gebruik van regenwater in huishoudens verbiedt [6].
Nochtans is een duurzaam waterbeheer onmogelijk zonder het integrale gebruik van alle water dat op de daken van gebouwen valt. In het licht daarvan zou men de plaatsing van regenputten moeten opleggen (en financieel ondersteunen) in plaats van het huishoudelijk gebruik van regenwater met allerlei reglementen te beperken, zoals men in Frankrijk doet. Voor alle nieuwbouw en ook bij verbouwingen zou eventuele financiële steun afhankelijk gemaakt moeten worden van de plaatsing van een regenput met een capaciteit die in verhouding staat met het grondoppervlak van het gebouw [7]. Waterspecialisten adviseren om een of andere onbekende reden de plaatsing van regenputten met een te kleine capaciteit. In dergelijke putten verliest men tijdens regenrijke periodes veel water via de overloop, en dit water zou nochtans tijdens drogere periodes van pas kunnen komen. Dankzij regenwateropvang zouden huishoudens theoretisch tussen de 60% à 80% van hun waterbehoefte kunnen dekken.
Men zou het principe moeten toelaten volgens hetwelke iedereen zijn eigen drinkwaterproducent kan worden (met behulp van zijn regen- of waterput bijvoorbeeld), zonder hem daarom kwaliteitsnormen op te leggen. Dat laatste sluit overigens niet uit dat men aanbevelingen en richtlijnen zou kunnen formuleren.
Met deze simpele en goedkope maatregelen zou men de druk op de waterhulpbronnen op een consequente wijze kleiner maken. De kans is groot dat deze optie minder aan de samenleving zal kosten dan het monopolie van de gecentraliseerde distributie.
De veralgemening van het gebruik van regenwater (van nature zacht, bevat weinig kalk) heeft, naast het wegnemen van de druk op de waterhulpbronnen, ook een niet te verwaarlozen impact op de vermindering van de vuilvracht van gebruikt water en ook op het waterregime van stedelijke gebieden. Daaruit blijkt dus duidelijk de onderlinge afhankelijkheid van de waterbevoorrading en van de behandeling van vuil water [8].
Lees verder op de bladzijde over de verschillende aspecten van het ecosanitaire beheer.