De hier aangehaalde beschouwingen worden door de meerderheid van de waterspecialisten niet gedeeld, en moeten met een kritische geest gelezen worden. Ze hebben tot doel een wetenschappelijk en openbaar debat te doen ontstaan over het onderwerp in kwestie en om stof tot nadenken aan te brengen in deze ingewikkelde materie. Het staat de lezer vrij zich verder te informeren om zich een mening over het onderwerp te vormen.
De tekst op deze pagina werd voor het eerst gepubliceerd in het Frans op www.eautarcie.com: in 2003
Dit hoofdstuk is aangepast en vertaald uit het Frans door Jos Debouvere. De Nederlandse versie werd voor het eerst op deze pagina gepubliceerd www.eautarcie.org: 2011-08-11
Bijgewerkt: 2015-03-30
e ontsmetting van water met behulp van chloor en UV-straling zijn biocidetechnieken die de weerspiegeling zijn van de heersende, door Pasteur geïnspireerde opvatting over hygiëne, die zich tot doel stelt ons te ontdoen van wat verondersteld wordt ons ziek te maken, namelijk bacteriën. Met deze idee als leidraad, doet men grote inspanningen om alle leven in het water te doden met behulp van biociden (stoffen die levensvormen doden). Aldus rechtvaardigt men het gebruik van chloor, maar ook van UV-lampen. Deze benadering lijkt op het eerste zicht heel rationeel, want hij is de toepassing van het voorzorgsprincipe. Zelfs indien men twijfelt (of er zich nu al dan niet pathogene organismen in bevinden), «de verwijdering kan nooit kwaad». Deze handelswijze is gebaseerd op hypothesen waarvan de algemene geldigheid nooit is aangetoond. Welnu, een wetenschappelijke benadering ontdaan van vooroordelen houdt enkel rekening met feiten waargenomen in het labo en in het toepassingsgebied.
In werkelijkheid heeft ons immuunsysteem er tienduizenden generaties over gedaan om zich genetisch te vormen en in een dynamisch evenwicht samen te werken met al dan niet pathogene micro-organismen, die alomtegenwoordig zijn in ons lichaam en ook in onze directe omgeving [1]. Dit dynamisch evenwicht werkt in twee richtingen: het immuunsysteem reageert op ziekteverwekkers via een reeks ingewikkelde mechanismen waarvan we de werking nog maar net beginnen te ontdekken, terwijl de micro-organismen, door terugkoppeling, het immuunsysteem wijzigen om het in staat te stellen andere gelijksoortige of licht afwijkende natuurlijke invloeden te kunnen bestrijden. In zekere zin fungeert het immuunsysteem als een orgaan, zoals een spier waarvan het reactievermogen onderhouden wordt door voortdurende stimuli of oefeningen. Zonder die stimuli ontstaan na verloop van tijd twee mogelijke reacties: het onvermogen om infecties te bestrijden of het tegenovergestelde, namelijk het willen bestrijden van invloeden die geen bedreiging voor ons lichaam vormen. Dit laatste is een soort paranoïde reactie, maar dan wel op fysiologisch vlak. In de geneeskunde staat dit bekend als «allergie».
Het lijdt geen twijfel dat ons immuunsysteem op vandaag, door het systematisch elimineren van micro-organismen met stempel «pathogeen» en door het soms overhaaste gebruik van vaccins, om maar een paar oorzaken te noemen, de neiging heeft om «op hol te slaan» en allergieën te ontwikkelen waar de geneeskunde geen vat op heeft. Dan heb ik het hier nog niet eens over het ontwikkelen van gevoeligheid voor virale aandoeningen.
In verband met dat laatste moet men weten dat de courant gebruikte ontsmettingsmiddelen de bacteriën doden die verantwoordelijk zijn voor besmettelijke ziekten die de geneeskunde over het algemeen gemakkelijk kan verhelpen, maar diezelfde middelen creëren de ideale elektrochemische omstandigheden voor virale ontwikkeling. Het is in dit verband leerzaam om kennis te nemen van de resultaten van een door onderzoekers grotendeels opzijgeschoven wetenschappelijke tak, de medische bio-elektronica. In tegenstelling tot bacteriële aandoeningen, beheerst de geneeskunde virale aandoeningen veel minder goed. Ontsmetting verwijdert dus de micro-organismen die gemakkelijk te bestrijden zijn en maakt ons gevoelig voor andere, moeilijker te bestrijden aandoeningen.
Dit legt meteen één van de zwakke plekken van de klassieke benadering bloot. Een ander zwak punt is de blinde werking van chemische ontsmetting of ontsmetting door middel van straling. Deze biocidetechnieken werken zonder onderscheid, zoals de pesticiden in de landbouw. Ze doden ook de onschadelijke micro-organismen en zelfs deze die voor ons nuttig of onmisbaar zijn. Het veralgemeende gebruik van deze technieken veroorzaakt steeds groter wordende onevenwichten in ons leefmilieu, dichtbij en ver weg.
Bacteriën in het water
Wanneer water via een netwerk verspreid wordt, lijkt het gebruik van een chemisch ontsmettingsmiddel zoals chloor onvermijdelijk om de microbiële zuiverheid ervan te waarborgen. Bacteriën en andere micro-organismen ontwikkelen zich spontaan in water. Ze zetten zich vast, als een biofilm, op de wanden van buizen en van bewaarputten. De overgrote meerderheid van deze bacteriën is onschadelijk voor de mens. Een klein gedeelte behoort tot dezelfde soorten als diegene die massaal aanwezig zijn in het lichaam van personen die een infectieziekte hebben opgelopen. Daardoor legt men al snel een oorzakelijk verband tussen de inname van water dat dergelijke pathogene bacteriën bevat en het verschijnen van besmettelijke ziektes. Die correlatie is echter helemaal niet zo eenvoudig. Al in de tijd van Pasteur stelde men zich de vraag of de aanwezigheid van bepaalde bacteriën in het lichaam nu de oorzaak dan wel het gevolg van de ziekte was.
Talrijke waarnemingen bewijzen dat de inname van deze bacteriën, zelfs in aanzienlijke hoeveelheden, er niet noodzakelijk toe leidt dat je ziek wordt, terwijl de ziekte evenzeer kan opduiken zonder dat men besmet water heeft gedronken. Het optreden van een infectieziekte is het resultaat van meerdere factoren, zowel externe als lichaamseigen. In tegenstelling tot gangbare opvattingen denken wij dat de doorslaggevende factor niet de kwaliteit van het gedronken water is, maar de algemene toestand van het immuunsysteem van het individu.
Volgens de klassieke opvatting is chloor een product ter wille van de hygiëne. Feitelijk is chloor een giftig biocide met talrijke nevenwerkingen waar nauwelijks over gesproken wordt.
Hoewel de deskundigen van de WGO (Wereldgezondheidsorganisatie) er zich volledig van bewust zijn, verschijnt er in publicaties maar heel weinig over de ongewenste neveneffecten van chemische ontsmetting van drinkwater. Die deskundigen weten nochtans maar al te goed dat de beslissing om water al of niet te ontsmetten ernstige risico’s kan inhouden. Water met chloor behandelen neemt weliswaar het directe gevaar verbonden aan de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën weg, maar men weet heel goed dat deze handeling de verbruiker op lange termijn blootstelt aan andere gezondheidsproblemen. Jammer genoeg is het erg moeilijk om een oorzakelijk verband te leggen tussen bepaalde virale en degeneratieve aandoeningen en het langdurige (zelfs uitwendige) gebruik van met chloor ontsmet water, omwille van de trage negatieve werking van chemische ontsmettingsmiddelen.
Organische chloorverbindingen
Men heeft het vaak over de giftige organische chloorverbindingen die na chlorering gevormd worden. Zelfs zonder chemische analyses kan iedereen de aanwezigheid van organische chloorverbindingen in drinkwater opsporen. Aanvankelijk zuiver water dat ontsmet werd, zal naar chloor ruiken. De geur is vrij penetrant en doet een beetje denken aan die van jodiumtinctuur, die verkocht wordt in apotheken om wonden te ontsmetten. Sommige (aanvankelijk minder zuivere) leidingwaters verspreiden een ander soort geur: die doet denken aan chloroform, een ontsmettende oplossing gebruikt in ziekenhuizen. Van zodra men chloroformgeur waarneemt, mag men er zeker van zijn dat ook andere organische chloorverbindingen aanwezig zijn waarvan sommige zeer giftig zijn.
Echter, het toxisch effect van deze stoffen is pas merkbaar wanneer het ontsmette water aanvankelijk voldoende organische onzuiverheden (bacteriën, humus) bevat. Als het water aanvankelijk weinig organische stoffen bevat, zullen er ook niet veel organische chloorverbindingen gevormd worden en bestaat er dus ook geen gevaar voor de gezondheid. Het echte gevaar van chloor bevindt zich elders : op het niveau van de elektrochemische eigenschappen van water.
Chloor als oxidator: elementen van de Bio-elektronica van Vincent (BEV)
Even those who know nothing of bioelectronics observe the unfavourable effects of chlorine in drinking water. Bioelectronics is a multidisciplinary science situated at the crossroads of electrochemistry, thermodynamics, biology and medicine. It is based on four basic postulates. Zelfs diegenen die niet met de bio-elektronica vertrouwd zijn, zien uiteindelijk ook de schadelijke effecten van de aanwezigheid van chloor in drinkwater. De bio-elektronica is een interdisciplinaire wetenschap op het kruispunt van de elektrochemie, de thermodynamica, de biologie en de geneeskunde. Hij is gebaseerd op de volgende vier postulaten.
Het bacteriedodend vermogen van chloor hangt samen met zijn oxiderende eigenschappen. Wanneer men een oxiderende stof in water oplost, zal die stof de neiging hebben om de beschikbare elektronen op te nemen. Daardoor wijzigt hij de eigenschappen van het water, wat zich vertaalt in een zeer goed meetbare toename van de elektrische spanning, alsof men een inert metaal (zoals platina of goud) in het water gooit. De in het water opgeloste oxidator zorgt voor een verminderde elektronische activiteit in het water, en deze activiteit kan worden gekwantificeerd met behulp van een grootheid zoals rH2.
Er is een grote gelijkenis tussen de zuur-basereacties en de redoxreacties in water [2]. De oplossing van een zuur verhoogt de activiteit van de protonen [H+], waardoor de pH van het water verlaagt. Basen nemen protonen op, verminderen zo de protonenactiviteit en verhogen zodoende de pH. De oplossing van een reductor daarentegen verhoogt de activiteit van de elektronen, want reductoren geven elektronen af. Oxidatoren werken juist tegenovergesteld. De eenheid voor elektronische activiteit rH2komt overeen met die van de zuurtegraad pH. De volgende tabel geeft het parallellisme weer tussen de twee soorten uitwisselingen van geladen deeltjes (protonen, elektronen).
Zuur-basereactiess | Redoxreacties |
Uitwisseling van protonen: H+ | Uitwisseling van elektronen: e- |
Protonenactiviteit: [H+] | Elektronenactiviteit verbonden met de moleculaire waterstofactiviteit: [H2] |
Eenheid: pH = -log[H+] | Eenheid: rH2= -log[H2] |
Zuur milieu: pH tussen 0 en 7 |
Reductoren milieu: rH2 tussen 0 en 28 |
Neutraal milieu : pH = 7 |
Neutraal milieu : rH2 = 28 |
Basisch milieu :pH tussen 7 en 14 |
Oxidatormilieu: rH2 tussen 28 en 42 |
Jammer genoeg wordt met de rH2, een grootheid die evengoed meetbaar is als de pH, nog geen rekening gehouden bij de beoordeling van de fysicochemische kwaliteit van water. Nochtans kan elk type micro-organisme (virus, bacterie, schimmel) zich pas ontwikkelen bij een gegeven pH- en rH2 –waarde
Op de grafische voorstelling van rH2 in functie van de pH (deze voorstelling noemt men het «diagram van Vincent») kan men een heuse cartografie van de bestaansdomeinen van elke bacterie en elk virus tot stand brengen. Buiten die bestaansdomeinen sterven deze organismen [3].
Volgens de publicaties van wetenschappers die zich met bio-elektronica bezighouden, ontwikkelt de meerderheid van de bacteriën die verantwoordelijk zijn voor infectieziekten zich in een neutraal, ofwel licht zuur, ofwel licht basisch reductiemilieu. Virussen daarentegen verkiezen oxidatiemilieus die licht basisch zijn. Ontsmetting met chloor zal dus ten nadele zijn van bacteriën, maar zal gunstige elektrochemische voorwaarden creëren voor de ontwikkeling van virussen. De regelmatige en langdurige inname van en zelfs het uitwendig contact met een ontsmet water dat maar zwakjes elektronisch actief is (verhoogde rH2) wijzigt stelselmatig de redoxeigenschappen van het bloed en maakt de weg vrij voor een hele reeks ziekten.
Volgens de werken van Louis-Claude Vincent heeft het bloed van een perfect gezond individu een rH2–waarde van 21. Bij een persoon die op het punt staat kanker te ontwikkelen, situeert de rH2–waarde zich boven 28. Het bloed van een persoon met een – zonder behandeling - onomkeerbare kanker heeft een rH2–waarde boven de 32 en een licht basische pH. Dit zijn ook exact de waarden die men terugvindt in met chloor ontsmet water.
Het moge duidelijk zijn dat de ziekte niet zal veroorzaakt worden door de inname van slechts enkele glazen ontsmet water. Het aangehouden gebruik daarentegen – gedurende jaren – en het baden in dergelijk water maakt het lichaam armer aan elektronen en verhoogt stelselmatig de rH2–waarde in het bloed. Duizenden klinische waarnemingen tonen aan dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de veranderingen in de rH2–waarde van het bloed enerzijds en het krijgen van bepaalde kankers, de gevoeligheid aan virale aandoeningen en aan allergieën anderzijds.
De beoefenaars van de bio-elektronica hechten veel belang aan de rH2 –waarde om de kwaliteit van een water te beoordelen .
Bio-elektronische veranderingen in ons lichaam worden niet enkel door de inname van met chloor ontsmet water veroorzaakt. Andere factoren zoals voeding en leefwijze kunnen evengoed een rol spelen. Vermoedelijk beïnvloeden het gebruik en de consumptie van een met chloor ontsmet water wel op lange termijn veranderingen in de gezondheidstoestand in negatieve zin.
Vanuit dit oogpunt zou het ongetwijfeld wenselijk kunnen zijn de wettelijke normen voor drinkwater in deze zin aan te passen om de veiligheid ervan te garanderen. Om deze reden hebben meerdere wetenschappers voorgesteld om het begrip ‘biocompatibel water’ of «water geschikt voor consumptie» te introduceren, ter aanvulling van het wettelijke begrip drinkwater. Deze begrippen worden beschreven in het hoofdstuk gewijd aan biocompatibel water.
Rekening houdend met de gevolgen van het chloreren van water voor de gezondheid, kan men een enigszins andere kijk ontwikkelen dan diegene die wordt voorgesteld door de waterdistributiebedrijven.
UV-lampen worden gebruikt om de laatste bacteriën te doden die na filtratie overgebleven waren. De bacteriedodende werking van deze lampen is pas zeker nadat de lampen enige tijd zijn opgestart; men laat dus eerst een hoeveelheid water onbehandeld afvloeien. Welnu, het probleem met UV-lampen ligt niet bij deze lichte vorm van verspilling. Talrijke waarnemingen uitgevoerd op planten begoten met UV-behandeld water, alsook metingen uitgevoerd op het kiemgetal van zaden, doen een negatief effect op de gezondheid vermoeden.
Het gaat hierbij over talrijke problemen omtrent gezondheid waarover bij wetenschappers nog geen eensgezindheid bestaat. Elkeen denkt waardevolle argumenten aan te brengen en heeft dan ongetwijfeld ook de neiging om op zijn standpunt te blijven ‘kamperen’. Naar mijn mening hebben de uiteenlopende standpunten meer te maken met beschouwingen over de wetenschap dan met wetenschap zelf. Op dit moment zijn de standpunten echter onverzoenbaar.
De effecten van UV-stralen op de structuur van water
De UV-bestralingstechniek van water lijkt onschadelijk, aangezien hij enkel de micro-organismen in het water doodt. Men vergeet daarbij echter dat UV-fotonbundels meer energie bevatten dan die van zichtbaar licht. Op zich is dat niet zo erg, ware het niet dat, terwijl water het hele spectrum aan zichtbaar licht doorlaat, dat helemaal niet zo is voor wat UV-straling betreft. Dat wil zeggen dat alle UV-fotons die in het water binnendringen er ook blijven : ze worden geabsorbeerd. Alle lichtstralingsenergie wordt dus door de watermoleculen opgenomen en wordt omgezet in intramoleculaire trillings- en rotatie-energie.
Fysici zouden zeggen: «de energetische trillings- en draaiingsniveaus van de watermoleculen zijn in staat van opwinding». In het geval van water leidt deze situatie tot omzetting omdat de waterstofverbindingen die de moleculen samenhouden grondig gewijzigd worden. Dankzij die intermoleculaire verbindingen zijn er altijd polymeerstructuren in het water aanwezig. Deze structuren, hoewel vergankelijk in tijd en ruimte, zijn opmerkelijk constant aanwezig in bepaalde concentraties doorheen de tijd. Het zijn voornamelijk deze structuren die de biologische eigenschappen van het watermilieu bepalen. Om biocompatibel te zijn, moet een watermilieu geordend zijn in polymeerstructuren gemaakt met waterstofverbindingen. Die ordening wordt onder meer verzekerd door ionen (opgeloste minerale zouten) in het water. Hij wordt ook door andere opgeloste stoffen gewijzigd.
Men kan uiteraard aan de discussie rond wijzigingen aan water door straling voorbijgaan [4]. Dat is het meest pragmatische standpunt. Bij gebruik voor niet-voedingsdoeleinden hebben we een steriel water nodig. Bij de duizenden gezinnen die het PLUVALOR-systeem gebruiken, lijkt de filtratie tot op 10 microns geen gezondheidsproblemen op te leveren. Wat drinkwater betreft (2 tot 3 liter per persoon per dag) zal een microfiltratiesysteem (zie het hoofdstuk gewijd aan de filtratie van regenwater) een waterkwaliteit leveren die aan de strengste normen voldoet.
Belangrijke opmerking : Het gebruik van het PLUVALOR-systeem is ten strengste verboden in openbare gebouwen. De ambtenaren van het DDASS kunnen zelfs het gebruik van UV-lampen opleggen bij gebruik van regenwater voor de spoeltoiletten. Aan de wetenschappers van de ambtenarij om uit te maken of dit een deugdelijke maatregel is, rekening houdend met de kosten hiervan en de waarschijnlijkheid dat hieraan net zoveel sanitair gevaar vasthangt als aan het gebruik van chloor om water te ontsmetten.
Wat de bovenstaande onderzoeksvoorstellen betreft, daartegen bestaat er in de wetenschappelijke wereld heel wat weerstand, voornamelijk ingegeven door economische belangen. En binnen diezelfde sfeer heb ik, als lid van de Gouvernementele Watercommissie van het Waalse Gewest, gedurende jaren gevraagd, zelfs geëist dat men een epidemiologische studie zou uitvoeren om te bewijzen (of te weerleggen) dat de consumptie van regenwater «gevaarlijk» is, iets wat heel vaak door alle officiële waterdeskundigen wordt beweerd, zonder wetenschappelijk bewijs. Een epidemiologische studie zou het bewijs leveren in de ene of in de andere richting. De kost van een dergelijke studie, uitvoerbaar door studenten in de geneeskunde in een school voor openbare gezondheid, situeert zich tussen 7 500 en 12 500 €.
[4]
Vanuit wetenschappelijk oogpunt is het zaak te weten te komen wat er van de geabsorbeerde fotonenergie gewordt. Absorptie vindt plaats op het niveau van de trillingen. De opgewonden moleculen kunnen de fotonen opnieuw uitsturen en zo snel terugkeren naar een «normale» toestand wat de trillingen betreft. De heruitgestuurde fotonen kunnen een identieke of langere golflengte hebben dan die van UV-stralen. Er wordt geen fosforescentie waargenomen in het zichtbare gebied als gevolg van UV-straling op zuiver water. De emissie doet zich vooral voor in het infrarode gebied dat het rotatieniveau wijzigt. Een lichte temperatuurstijging kan er het gevolg van zijn. Men zou dus geneigd kunnen zijn te zeggen dat, gezien de snelle terugkeer naar een rusttoestand, het enige permanente gevolg van geabsorbeerde UV-fotonen overeenkomt met het effect van een kleine warmteweerstand. Dat is het besluit van sommige wetenschappers die de techniek van ontsmetting door straling verdedigen.
Anderen zeggen dat de waterstofverbindingen beïnvloed worden tussen de absorptie van een foton en het heruitsturen van andere fotonen. Waarschijnlijk doen zich op dit niveau de fysiologische effecten voor. De supramoleculaire polymeerstructuren ondervinden er de gevolgen van. Zelfs al zijn deze structuren vluchtig, hun respectievelijke procentuele aanwezigheid in het water is opmerkelijk constant. Het valt te vrezen dat juist deze aanwezigheid door de UV-straling gewijzigd wordt. Hier bevinden we ons op het betwiste terrein van het fenomeen van het watergeheugen. Met Ramanspectroscopie spoort men de polymeerstructuren op en meet men de aanwezigheid ervan. Jammer genoeg zijn – voor zover ik weet -wijzigingen van het Ramanspectrum van water als gevolg van een UV-behandeling nog niet het voorwerp van systematisch onderzoek geweest. De onzekerheid blijft dus bestaan. Sommigen argumenteren dat het water voor en na de bestraling hetzelfde blijft, behalve dan dat er een zeer lichte temperatuursstijging optreedt.
In feite veroorzaakt UV-bestraling een wijziging in de groep van trillingsniveaus van de watermoleculen, met als resultaat de vernietiging van de supramoleculaire polymeerstructuren van het watermilieu , wat leidt tot een water dat vergelijkbaar is met gedistilleerd of gedemineraliseerd water, waarvan de overgrote meerderheid van de specialisten erkennen dat dit water als drinkwater niet deugt.
Tot op heden heeft men, om redenen die niets met wetenschap te maken hebben, altijd geweigerd om onderzoek te doen naar de werkelijke impact van bestraald water op de gezondheid. Verkopers van bestralingsmateriaal argumenteren dat giftigheid «nooit bewezen werd». Nochtans werden in Frankrijk (door het CIRDAVE in de Elzas) en in Spanje, proefnemingen gedaan naar het effect van UV-bestraald en met beeldschermen bestraald water op de kiemkracht van zaden en de ontwikkeling van planten. De resultaten zijn verrassend: het kiemgehalte bij gebruik van bestraald water is veel lager dan bij een niet-bestraald water. Hetzelfde geldt voor de bewaring van planten en snijbloemen die in beide watertypes geplaatst werden. Een ruiker bloemen verwelkt snel in bestraald water en bewaart meerdere dagen in niet-behandeld water. Er wordt geargumenteerd dat men de resultaten waargenomen bij planten onmogelijk naar de mens kan extrapoleren. Dat is juist, maar dan stel ik mij de volgende vraag : als er twijfel bestaat, waarom doet men dan geen proefnemingen met dieren om de onschadelijkheid van bestraald water te bewijzen of te bevestigen?
Water vormt deel van levende milieus en daardoor is het evident dat het gevoelig is, zelfs voor zeer zwakke energetische stralingen. Proeven uitgevoerd op kippenembryo’s met ultrakortegolfbestraling (GSM) vormen een andere belangrijke indicatie. De energieniveaus van UV-fotonen liggen een stuk hoger dan die van ultrakorte golven, en dus zou het toch wel verbazen indien ze geen fysiologische effecten zouden genereren.
De supramoleculaire polymeerstructuren zijn bepalend voor de biologische eigenschappen van water. We weten jammer genoeg niet wat de precieze impact van dergelijk ontsmet water op ons lichaam is, maar voortgaand op de effecten op andere levende materie, is het beter water dat wordt ingenomen niet te bestralen.
De meerderheid van de fysici zijn nog altijd van oordeel dat UV-straling, in tegenstelling tot ontsmetting met chloor, geen chemische sporen in het water nalaat. Het enige effect is een zeer lichte stijging van de temperatuur, die te wijten is aan de verspreiding van de geabsorbeerde fotonenergie. Een vraag die ik mij persoonlijk stel is : als UV-straling enkel een zeer lichte temperatuurstijging teweegbrengt (enkele tienden van een graad), hoe verklaar je dan het verminderde kiemgehalte van zaden en de verminderde vitaliteit van planten die in bestraald water worden gezet?
Om verder te lezen, ga naar het hoofdstuk over Het installeren van het PLUVALOR-systeem.